Verhalen

 

HEB JE EEN LEUK VERHAAL, ARTIKEL, LIEDJE OF IETS ANDERS DAT INTERESSANT IS
OVER SCHOOLGEBEURTENISSEN: STUUR HET GRAAG OP NAAR DE
WEBMASTER

In een later stadium als er meer materiaal binnen is wordt het ingedeeld naar onderwerpen en naar jaren.
Voorlopig dus even een rommelig allegaartje achter elkaar.

 

Er is een aparte rubriek gemaakt over de oorlogsjaren en de jaren er vlak na.
Een bijdrage met Herinneringen is apart geschreven door Jan Cramer (geb. 1928)
en er is in 2005 een uitgave verschenen "Oorlogsjaren op het Arnhemse Gymnasium")


Klik op de foto!

Trouwens: ook op de pagina's van Iris Tacheia staan vele verhalen.

1947: "Schoolreis naar Engeland", Jantine J. de Boer-van der Wal

"Grieten-aquarium"?...nee erger: een "Grieten-Safaripark".
Natuurlijk kennen velen nog de meisjes-HBS onder de eigenlijk schandalige benaming van Grieten-aquarium.
Een visvijver waar op ieder Wensink-bal graag danspartners gezocht werden, om eens wat te noemen.
Maar dat was kennelijk nog niet genoeg. Ergens in 1962 geloof ik, had Egge Boerma de beschikking over een auto. Er waren wat lessen uitgevallen in het ochtendprogramma en samen met een stuk of vier andere heren werd besloten op meisjesjacht te gaan. Waar? Welnu, in Berg en Dal waren wat RK-meisjes internaten waar de meisjes tijdens de pauze gelucht werden in het park rond het internaat. Natuurlijk moesten ze achter het metershoge ijzeren hekwerk blijven en konden de heren niet naar binnen. Maar Romeo en Julia spelen door dat hek heen, had ook wel wat, vooral omdat er volop hunkerende keus was. Of het avontuur geleid heeft tot verdere gevolgen weet ik niet. Wel weet ik, dat men te laat op school terugkwam voor de volgende les en dat men zich bij Weernekers moest melden. Wat voor smoes is daar eigenlijk opgehangen?

"Gatverdamme ..... Dammetje"
Een spijbelverhaal. Gymnatieklessen van dhr Damsté waren rond 1960 bij een paar jongens in de hogere klassen niet erg populair.
Maar onsportief was men niet. Er werd week in - week uit op tijdens gymnastiekles gekozen voor echte sport.
Biljarten in een kroegje in de Spijkerstraat.

 

 

Eindexamen 1963

1963-05-03, Foto Arnhemse Courant

Kroniek van de stad


Boven van l.n.r.: Els van Simmeren van der Weerd, Els Vermaas, Jenneke Kooy, Renée Hessels, Robert Jan van Houtum, Anje van den Heuvel, Saskia Schalm †, Hans Caderius van Veen, Leni van Buren, Jan Schuling, Geeske Reerink
Onder v.l.n.r.: Ria Bol, Lien Witteveen, Loli Lindner, Marion Falkena, Paul van Voorst van Beest
Recht naast de kar; (beta) Michiel Hengeveld

Tekst Arnhemsche Courant:

(H)examentocht De alfa's van het Stedelijk gymnasium hebben vanmorgen bewezen hoezeer zij afhankelijk zijn van de bêta's, hoewel zij twee vertegenwoordigers van deze wiskundige klasse slechts op een bakfiets achter zich duldden. Iets wiskundigers dan een "lamstralenkast met ingebouwde kukelmeter"is nauwelijks denkbaar; toch hebben zelfs de alfa's dit electronische beta-instrument hard nodig. Want hoe willen zij anders slagen voor hun eindexamen volgende week? Vanmorgen werd Arnhem opgeschrikt door een mobiele heksenkeuken met 18 van de regen druipende heksen en mannetjes-heksen: de alfa's van het gymnasium die vanmorgen voor het laatst de school bezochten. Zij hadden een groot soort medicijnkast, voorzien van meter en kranen en het opschrif "levensgevaarlijk", die was omgebouwd tot "lamstralenkast", die het "stralingsgevaar"moet opzoeken en uitbannen, waardoor zakken, sjeezen, bakken, stralen of anderszins niet door het eindexamen komen, wordt voorkomen.Hulde dus voor het technisch inzicht van deze alfa's, die hun gevoelsleven voor de buitenwereld echter verborgen hielden en slechts de aanwezigheid van twee bêta's - twee "trappisten"op de bakfiets - duldden, die hardnekkig achter de Alfakar aanreden. De overige bêta's hadden overigens boven het uitwendige natje dat met stralen uit de lucht viel, het inwendige natje verkozen en deden zich te goed aan de kostelijkheden die de Bodega kan bieden.De alfa's evenwel, die zelfs ondanks hun hexenconsten de regen niet vermochten te bezweren, reden manmoedig verder onder leiding van superheks Hans Caderius van Veen.


Hierna volgt een serie verhalen van Hein Bloemers.
Over Ypes, Vredenduin, Bonger, over spieken enz. enz.
(commentaren, aanvullingen: alles is zeer welkom)

Juffrouw Ypes

Nederlands kregen wij van juffrouw Ypes, een intelligente vrouw, maar in velerlei opzicht niet helemaal van deze wereld.

Zij stond erom bekend wat sentimenteel te zijn en daardoor snel ontroerd als een verhaal een wat zielige wending kreeg. Hiervan werd op grote schaal misbruik gemaakt.
Zo was het opstel van mijn zusje Ida over een oude alleenstaande juffrouw, wier hondje doodging, (bij wijze van spreken ongezien) goed voor een acht.

Meer in het algemeen gold, dat wie haar ideeën en gevoelens goed kon inschatten of
- want daar kwam het ook vaak op neer - haar naar de mond wist te praten, daar zijn voordeel mee kon doen.

Zo hield ik (in de vijfde klas?) mijn schrijversbespreking over Marnix Gijsen.
Zo'n schrijversbespreking vergde behoorlijk wat werk. Je las, als het enigszins kon, álle boeken van de desbetreffende schrijver (niks uittreksels!!) en dus wilde je, dat je geïnvesteerde tijd wat opleverde.
De dag voor ik mijn bespreking zou houden, hoorde ik bij toeval dat Wim Bonger, die in een parallelklas zat, die ochtend ook en schrijversbespreking over Marnix Gijsen had gehouden, ook bij Ypes. Dus belde ik hem 's avonds op om te horen of hij nog tips had.

Hij vertelde dat Ypes zich maar matig enthousiast had getoond over zijn verhaal en dat zijn cijfer navenant laag, zij het nog wel voldoende, was geweest. Zij had hem verweten dat hij veel te weinig aandacht aan het boek "Klaaglied om Agnes" had besteed, volgens haar zijn mooiste boek en "zo diep doorvoeld" geschreven. Ik had het boek gelezen en ik begreep wat ze had bedoeld, maar ik zou er nooit opgekomen zijn het zo te verwoorden.
In zulke termen dacht ik gewoon niet!

Aan het eind van mijn bespreking merkte ik op, dat ik van alle boeken van Gijsen "Klaaglied om Agnes" toch wel het mooiste vond. Letterlijk zei ik: "Ik vond het, tja hoe moet ik het zeggen, zo eh …… diep doorvoeld geschreven.
In de vensterbank zat een wat aangedane Ypes, het hoofd iets scheef, instemmend te knikken.
Dat ene zinnetje heeft me zeker een punt gescheeld!

Een ander niet onbelangrijk punt zal zijn geweest, dat ik mijn verhaal hield aan de hand van (schijnbaar) slechts één volgeschreven kladblokblaadje. Juffrouw Ypes had zich er bij eerdere schrijversbesprekingen aan geërgerd, hoe sommigen bladen vol aantekeningen in hun hand hadden en hun verhaal als het ware voorlazen. Er mocht van hooguit een of twee blaadjes gebruik worden gemaakt.

Natuurlijk had ik mijn voordracht, die het lesuur ongeveer zou vullen, ook helemaal op papier staan, zij het in beknopte vorm. Ik had in totaal ongeveer twaalf kladblokvelletjes vol met kernwoorden.
Dat kon dus niet, maar daar had ik het volgende op gevonden. In elke zak van mijn colbertje, broek en overhemd - ja wat dacht je: een voordracht houden in een trui?!? - had ik een of twee velletjes ondergebracht.
De kunst was nu alleen te onthouden in welke zak en als "binnenste" of "buitenste" het volgende velletje zat. Het achteloos verfrommelen en in een daarvoor vrijgehouden broekzak laten verdwijnen van een velletje, waarmee ik klaar was, moest de truc vervolmaken.

Aan Michiel van der Ven (met wie ik op 't gym zeven jaar in de klas heb mogen zitten) had ik tevoren mijn papieren verhaal laten zien. "Maar dat vindt Ypes nooit goed, man! Daar krijg je heibel mee." was zijn reactie. Ik heb hem bezworen dat ik daar géén heibel mee zou krijgen, maar hoe ik dat wilde aanpakken heb ik er niet bijgezegd.
Michiel zat gespannen te luisteren en verbaasde zich erover hoe ik zo'n lang verhaal kon houden van het éne papiertje in mijn hand. Bij het derde of vierde velletje kreeg hij door wat ik deed en proestte het uit van het lachen, bij elk volgend velletje weer.

Maar dat je het ook te bont kon maken met Ypes ervoer Sylvia Bakker.
Alom bekend was, dat Italië alles voor juffrouw Ypes was. Ze hield van het land en van de mensen en beheerste de taal tot in perfectie. Kortom: over Italië niets dan goeds.
Sylvia Bakker dacht dit gegeven wel te kunnen gebruiken.

Ze schreef een lyrisch opstel over Italië (maar kennelijk met te verwaarlozen diepgang!) en verwachtte daarmee te scoren.
Nou niet dus! Juffrouw Ypes kwam vernietigend uit de hoek, las grote delen van het opstel voor, gaf haar commentaar (het leek nergens naar) en een vette onvoldoende was Sylvia's deel.
By the way…. Sylvia woont sedert jaren in Italië.

Hein Bloemers (1958)


Duits

In de derde klas kregen we voor het eerst Duits en wel van juffrouw Vrijdag, die ons dat jaar met Du aansprak, maar het volgende jaar uitlegde, dat we nu op een leeftijd gekomen waren, dat ze ons met Sie zou aanspreken.

Juffrouw Vrijdag was een tenger gebouw mensje, je zou kunnen zeggen "frêle", klein van stuk en met een vriendelijk, door haar leeftijd getekend gezicht. Ze moet toen al in de zestig zijn geweest, want een paar later werd zij opgevolgd door juffrouw Nelson; voor ons dus écht heel oud!!

Het boekje, dat we voor Duits hadden, "Die Brücke" (geel kaft, deel I en deel II) zie ik ineens weer voor me.
Van de lessen van juffrouw Vrijdag kan ik me vrij weinig herinneren. Die verliepen als regel redelijk rustig, denk ik. Twee voorvallen, waarbij dat niet zo was, bleven mij dan ook bij.

Het eerste betrof Beppie Foeken (*), die bij Vrijdag in de klas een keer een romannetje zat te lezen. De les boeide haar kennelijk niet.
Juffrouw Vrijdag had al een of twee keer een opmerking gemaakt, dat het afgelopen moest zijn, toen zij Beppie wéér zag lezen. Ze griste Beppie de pocket uit handen en verschuurde het in een keer. Dit maakt diepe indruk op ons, ze bleek het boek met haar tengere, pezige handen niet langs de rug, maar overdwars te hebben doorgescheurd!

Een andere keer was het onrustig in de klas - de aanleiding weet ik niet meer - en het lukte juffrouw Vrijdag niet om de klas stil te krijgen. In dit lokaal was, zoals in de meeste lokalen, het gedeelte van de houten parketvloer voor het bord verhoogd, zodat de docent met zijn/haar tafel iets hoger zat dan de rest van de klas.
Juffrouw Vrijdag stond tijdens het lesgeven vaak vóór haar tafel, maar nog wel op de verhoging (in plaats van erachter te zitten). Zo ook nu.
Toen de maat vol was, stampvoette ze één keer op de grond en meteen was het doodstil in de klas. De stamp was namelijk zó hard dat iedereen ervan schrok. Verder begreep niemand, hoe dit tengere mensje zo hard kan kunnen stampen: dat was fysiek onmogelijk!
Doordat ik vrij vooraan zat en net toevallig die kant op keek, zag ik hoe haar truc werkte.
Terwijl juffrouw Vrijdag haar ene voet optilde, tilde met een hand de tafel achter zich een stukje omhoog. Vervolgens liet ze voet en tafel gelijktijdig en zo hard mogelijk op de vloer neerkomen. Geweldig!!

Enkele jaren later ging juffrouw Vrijdag met pensioen en kwam juffrouw Nelson, die in niets aan haar voorgangster deed denken. Ze stapte rond als een kerel en als ze je een hand gaf, herinnerde je ineens weer die biologieles, waarin werd verteld hoeveel middenhandsbeentjes daar wel in zaten.

Ik herinner me hoe we ons onder haar leiding in een eindeloos lijkend aantal lesuren door "Der zerbrochene Krug" heenworstelden. Talrijk waren ook de uren, waarin ze helemaal geen les gaf. Ze kon onze klas niet bij de les houden en daarom vertikte ze het op een bepaald moment om ons überhaupt nog les te geven. We mochten dan "iets voor onszelf doen" en dát was dus het enige wat we niet deden: het draaide er altijd op uit dat iedereen met iedereen zat te kletsen.

Op een keer (tijdens een wel normale les) zat een van de meisjes, ik denk dat het Hilly de Jonge was, met een sjaaltje te frunniken. Dat stoorde Nelson kennelijk, want ze zei:
"Hilly, houd nou toch eindelijk eens op met dat gefrunnik aan dat sjaaltje!", waarop vanuit de andere kant van de klas Trudy Kroes riep: "Trek je er maar niets aan hoor, Hilly, da's puur de kif!"
De klas zat als verstijfd, maar juffrouw Nelson vertrok geen spier.


(*)
Toen ik na het gym in Utrecht studeerde kwam ik Beppie nog een keer tegen, toen ik over de Drift fietste. Ze kwam juist met een aantal vriendinnen uit het U.V.S.V.-gebouw dat daar staat. Enthousiast riep ik in het voorbijfietsen hard: "Ha, die Beppie!"
Als blikken konden doden, was ik toen terplaatse onreanimeerbaar van mijn fiets gestort. Wat keek die kwaad! Ik begreep er niets van.
Tijden later - verstand komt met de jaren - besefte ik ineens, wat er aan de hand moet zijn geweest. Beppie liet zich, toen ze ging studeren natuurlijk geen Beppie meer noemen, maar Liesbeth of Elisabeth en was er niet blij mee geweest, toen ze - tussen haar U.V.S.V.-vriendinnen nog wel! - weer met Beppie werd aangesproken.
Sorry Beppie, het zal niet meer gebeuren!


Hein Bloemers - 1958


Vredenduin
Bij Vredenduin, leraar wiskunde, haalde je geen rottigheid uit. De man genoot om redenen van uiteenlopende aard Gezag; precies: met een grote G!
Om te beginnen begreep hij alles van wiskunde en wij niets (hij heeft dat bij mij ook nog enige tijd zo weten te houden, maar dat is een verhaal apart), hij had een fotografisch geheugen, waardoor hij o.a. het spoorboekje uit z'n hoofd kende, evenals alle fietsnummertjes van de fietsenstalling, en zonder in z'n agenda te kijken uit z'n hoofd kon vertellen wie welk cijfer voor zijn laatste proefwerk had gekregen. Verder was hij een van de oudste en langst meedraaiende leraren op school.
Dat alles hoefde echter niet te betekenen, dat ik me tijdens zijn lessen niet met vermakelijke zaken als het schieten van propjes bezig zou houden. Ik kon dat immers zeer onopvallend doen.
Helaas op een keer, toen ik iemand aan de andere (zij-)kant van de klas wilde beschieten en daarvoor in de breedte laag over drie tafeltjes moest schieten, sloeg het noodlot toe.
Aan het derde tafeltje waar ik overheen wilde schieten zat zusje Ida, die net Vredenduin om uitleg over iets had gevraagd. Net op het moment dat mijn propje over Ida's schrift suisde boog Vredenduin voorover om in dat schrift te lezen. Hij werd vol op de neus geraakt!
"Wie heeft dat gedaan?" klonk het rustig. Niets zeggen was op dat moment alleen een theoretische optie. Mijn bietkleurig hoofd was factor 1 in de vernietiging van die theorie, maar afgezien daarvan waren de gevolgen van stilzwijgen niet te overzien; en dus koos ik voor een dapper "Ik, meneer".
"Ga er maar uit en ga je bij de rector melden" sprak de aangeschotene rustig.
Me bij de rector melden? Dat was me nog nooit gebeurd en ik had ook nooit gehoord, dat ook maar iemand anders voor een dergelijk vergrijp naar de rector was gestuurd.
Met lóód in de schoenen ging ik naar de kamer van Van der Heijden.
Op mijn - uiteraard te zachte - klopje kwam geen antwoord. Na een paar minuten (!) dus maar eens iets harder geklopt. Geen antwoord.
Een patstelling dus, want zonder toestemming naar binnengaan was misschien niet slim; dan maar weggaan was ook niet de oplossing. Uiteindelijk heb de deur toch maar heel voorzichtig open gedaan: een lege kamer.
Wat nu?
Na een aantal minuten toch maar besloten terug te gaan naar het lokaal. Met uiterste omzichtigheid kwam ik het lokaal binnen. "Meneer, de rector is er niet."
"Dan ga je maar naar de conrector!" klonk het bars.
"Maar …. eh… dat bent ú!"
"Ja, dat weet ik. Ga maar op je plaats zitten."
En daarna… geen woord meer over het voorval! Klasse.

Hein Bloemers - 1958

Spieken bij Bonger
Geschiedenis kregen we aanvankelijk van Van der Berg, een prettige leraar, maar het vak vond ik vervelend. Veel en naar mijn indruk volmaakt niet samenhangende feiten onthouden, proefwerken over veel te grote stukken stof etcetera, al met al een ramp.
Dat werd niet anders toen onze klas Bonger als leraar voor geschiedenis kreeg.

Maar één gebeurtenis bracht daarin verandering.
We hadden weer eens een proefwerk over een enorm stuk stof. Het ging over de geschiedenis van het oude Griekenland en de oorlogen (?) in/met Perzië.
Omdat het feitenmateriaal zo onafzienbaar was, had ik op één zeer dicht beschreven foliovel een uittreksel van de hele stof gemaakt, bedoeld als spiekmateriaal.
Terwijl Bonger de blaadjes liep uit te delen, klemde ik het spiekblad tussen mijn knie en de onderkant van de tafel. Het duurde nog even voor ook ik een blaadje kreeg en in die tussentijd moet mijn aandacht even zijn verslapt, want ineens klonk naast mij Bongers' stem: "Hein, is dat papier" en hij wees op een dichtbeschreven foliovel dat in het gangpad lag "van jou?". Ontkennen hielp niet; hij herkende mijn handschrift.
Op spieken of pogingen daartoe stond sinds enige tijd de standaard straf van het krijgen van een één. Dat zag er dus slecht voor me uit.
Bonger had echter iets anders voor mij in petto. Nadat hij alle blaadjes had uitgedeeld zette hij mij in de lerarenkamer met een aantal vellen papier en zei: "Zo, nu schrijf je maar eens alles op, wat je weet over Alcibiades." Dat was zo ongeveer de hele stof van het proefwerk!
In de rust van deze kamer, waar ik nog nooit was geweest, schreef ik uiteindelijk tot mijn eigen verbazing vier foliovellen vol over Alcibiades.
De week erna kreeg ik het terug met een negen erboven. "Waar heb heb jij nou een spiekblaadje voor nodig?" was het enige dat Bonger er nog over zei.
Het is gek, maar vanaf dat moment werd geschiedenis een leuk vak voor mij.

Hein Bloemers - 1958


Dictaten
Hoe het nu gaat weet ik niet (vast anders), maar in onze tijd bestond de stof van sommige vakken voor bijna 100% uit hetgeen ons tijdens de les door de leraar werd gedicteerd. Als ik daaraan terugdenk verbaas ik me telkens wee : hoeveel tijd hadden we niet kunnen besparen of hoeveel meer had er aan leuke dingen om de leerstof heen kunnen worden besproken, als het dictaat gewoon op stencils (fotokopieën waren toen nog schreeuwend duur) was uitgedeeld?!
Maar dat is achteraf praten. Het dicteren van stof was toen aan de orde van de dag.

Nu schrijft niet iedereen even snel en ik behoorde tot degenen, die halverwege een gedicteerde zin steevast de draad kwijtraakten en om herhaling moesten vragen.
Maar op een gegeven moment deed ik een ontdekking.
Ik zat - ik denk bij geschiedenis bij Van den Berg - helemaal vooraan en ik merkte, dat Van den Berg zijn dicteertempo precies aanpaste aan hoever ik met meeschrijven was. Dat betekende dat ik de draad niet kón kwijtraken en dat ik, telkens wanneer een volgend zinsdeel werd opgelezen, als het ware "in het startschot viel". Al schrijvende merkte ik, dat ik daardoor steeds sneller kon gaan schrijven en na een paar minuten zat ik op een móórdend tempo.

Vanuit de hele klas was gemor en gekreun hoorbaar en af en toe klonk er luid protest "Ah, dit gaat écht te snel!!" Maar Van den Berg zei: "Welnee, zelfs Hein kan het bijhouden".

Toen mijn klasgenoten later doorkregen welk spelletje ik had gespeeld, werd me dat niet in dank afgenomen, maar het was een leuke ervaring.

Hein Bloemers - 1958


Spieken bij Grieks
De mogelijkheden om zonder risico van betekenis te spieken waren zeer beperkt en op spieken stonden hoge sancties. Ik spiekte daarom minimaal.
Maar een keer kon ik het toch niet laten. Op die dag kregen we - onverwacht zoals gebruikelijk - een proefvertaling uit Xenofoons "Anabasis". Nu wilde het toeval dat ik een oude vertaling daarvan bij me had, die helemaal uitelkaar lag (die was nog van mijn grootvader geweest).
Het was dus een kwestie van snel het desbetreffende stuk opzoeken in de vertaling, de bladzijden waarop het voorkwam eruit nemen en achterin het (Griekse) boek leggen en klaar is Kees.
Het vertalen ging die dag veel makkelijker dan gewoonlijk en controle of en waarom iemand zo veelvuldig in de index achterin z'n boek zat te kijken was er natuurlijk niet. So far so good.

Natuurlijk kon ik het niet laten tegenover aantal klasgenoten op te scheppen over mijn frauduleus gedrag. Dát had ik nou niet moeten doen!
De volgende week kregen we ons werk terug. Er waren welgeteld twee of drie voldoendes, de rest had gemiddeld zwaar onvoldoende. Ik had een acht en begon me al een beetje onplezierig te voelen.
De klas klaagde steen en been, dat het stuk veel te moeilijk was geweest, maar de docent (ik meen dat het Etman was) zei: "Welnee, het was helemaal niet moeilijk. Zelfs Hein heeft een acht! Dan moeten jullie het zeker kunnen." Met die opmerking was ik om meer dan één reden niet blij, maar ik kon natuurlijk weinig zeggen. Er ging een onheilspellend gemompel door de klas en ik voelde me wat kleiner worden.
Na de les kreeg ik van de hele klas de wind van voren en een aantal zei, dat ik maar met de waarheid voor de draad moest komen en Etman moest vertellen hoe ik aan die acht was gekomen of anders zouden zij dat wel doen. Ik kon moeilijk inschatten hoe serieus dat dreigement was, maar uiteindelijk gokte ik erop, dat het niet tenuitvoer zou worden gelegd. Wel was ik zó benauwd, dat ik de thuis de oude buizenradio op mijn kamer open schroefde en daarin mijn "losbladige" Xenofoon-vertaling verstopte voor het geval men mijn kamer zou doorzoeken (wat haal je dan toch in je hoofd!?!).
Uiteindelijk kwam ook de docent tot rede en werden alle onvoldoendes met twee punten opgehoogd, waardoor iedereen weer tevreden was.

Hein Bloemers - 1958

Omgekeerd spieken
Het mondeling eindexamen Nederlands bestond in onze tijd uit het bestuderen van een tekst, proza of poëzie, om daarover vervolgens allerhande vragen te krijgen.
Van tevoren had Bonger iedereen in de klas gevraagd of hij/zij een voorkeur voor proza of poëzie had. Bijna iedereen gaf proza als voorkeur op, zo ook ik.
Het was dan ook een hele verrassing toen ik mijn tekst onder ogen kreeg:
het gedicht "De Pelgrim" van Geerten Gossaert.
Ter voorbereiding van het eigenlijke examen werd je in een leeg lokaal gezet, waar je in aanwezigheid van een al dan niet ijsberende surveillant ongeveer 20 minuten de tijd had de tekst te lezen (en liefst ook enigszins te doorgronden).
Ik kwam in het scheikundelokaal terecht in een bank tegen de muur ergens halverwege de in hoogte oplopende rij. Een ander slachtoffer zat iets lager, helemaal aan de andere kant, dus bij het raam, iets anders voor te bereiden.
Surveillant was mevrouw Van Vlissingen. Zij was de gymnastieklerares voor de meisjes en als zodanig had je als jongen niets met haar te maken. Ik kende haar toevallig wel doordat ze mij ooit na een ongelukkige valpartij tijdens een werkweek (ook een mooi verhaal) in het kader van haar EHBO-taken had verzorgd en opgelapt. Daarbij bleek ze veel aardiger dan ik me ooit had voorgesteld.
Een rare, maar wel verklaarbare, gewoonte van Van Vlissingen was te spreken met haar kaken op elkaar.
Terwijl ik zat te lezen, kwam ze naast me staan en las mee. "O, Geerten Gosaaert?!" fluisterde ze "Dat is het pseudoniem van …… …… " en voegde er - al even
onverstaanbaar - nog wat bijzonderheden over de schrijver aan toe.
Dat was mijn tweede verbazing van die middag!
Het examen verliep overigens perfect. Nee, de echte naam van Geerten Gossaet (eerste vraag), wist ik niet, maar dat telde kennelijk niet zwaar.

Hein Bloemers - 1958


Morgen om kwart voor acht komen, he!
Dat was de kreet, die je achter je kon horen als je net na de bel van acht uur binnen was gekomen en dacht aan aandacht van de claviger te kunnen ontsnappen. Ik heb hem er nooit op kunnen betrappen, dat hij echt op de loer lag, maar hoe je ook probeerde het gebouw in te komen (heel zachtjes de trap op of stiekem zo snel mogelijk naar rechts de gang in waar je niets te zoeken had maar wel via de achtertrap de rest van het gebouw kon bereiken) hij zag je altijd.
En dus antwoordde je gelaten: "Ja, meneer Weernekers."

Hein Bloemers - 1958

Plato

Op een dag kwam er tijdens een les wiskunde (zesde klas, bij Vredenduin) een hospitant, die een verhandeling zou houden over de wiskunde in de oudheid (althans een dergelijk onderwerp). Dat sloot aan bij het vak "Geschiedenis van de wiskunde" dat wij bij wijze van experiment kregen (tegelijk met Statistiek en Kansberekening).
Daarin ging het uiteraard over de oude Griekse wijsgeren en hun invloed op de ontwikkeling van de wiskunde. Een naam die in 's mans verhaal veelvuldig viel was die van Plato, alleen sprak hij die uit als "plateau" met de klemtoon op de "o".
Of het onderwerp nu niet boeide of dat zijn vertelstijl slaapverwekkend was, ik weet het niet, maar niemand om mij heen leek dit door te hebben, want ik zag geen enkele reactie.
Naast mij zat Michiel van der Ven en ik fluisterde hem toe: "Hij heeft het over Plato". Michiel keek mij schaapachtig aan. Ik herhaalde "Hij heeft het over Plato!" Michiel maakte een gebaar van "laat maar zitten; het komt straks wel" want hij begreep niet waar ik het over had. Totdat …….. weer de naam "Plateau" viel! Even dacht ik dat Michiel erin zou blijven.

Hein Bloemers - 1958

Scheikunde
Schei- en natuurkunde werd bij ons op school gegeven door de heer Labruyère. Een grote man met een trage, licht slingerende gang en, op het uiterlijk afgaand, iets goeiigs over zich. In de praktijk was hij alleen niet zo makkelijk. Wat ook niet makkelijk was, was te begrijpen wat hij ons probeerde bij te brengen. Hij had niet de gave iets op een eenvoudige manier uit te leggen. Hij vond dat wij er meer blijk van moesten geven over een academisch denkvermogen te beschikken. Ik weet nu wat hij bedoelde, maar toen vonden we die opmerking regelrecht belachelijk.

Labruyère ging op een gegeven moment ook ergens anders doceren (universiteit Nijmegen?) en kon daardoor net niet meer alle schei- en natuurkundelessen geven.
Zo kon het gebeuren, dat één van de twee 4e alfa-klassen les kreeg van ene mevrouw Van der Plas. Dat was een engel van een mens. Ze gaf ook les aan de Meisjes-HBS aan de Apeldoornseweg (inderdaad: het "grietenaquarium") en was elke keer dat ze iets had uitgelegd weer blij verrast dat het meeste in één keer werd begrepen (en dat nog wel door alfa's). Dat was ze niet gewend!
Haar ervaring elders maakte wel, dat ze dingen heel goed eenvoudig kon uitleggen.
Toen het tegen het eind van het jaar wat moeilijker begon te worden (met zouten, zuren en basen), dicteerde ze ons een stuk van ongeveer vier schriftblaadjes, waarin alles stond wat we moesten weten om het hoe en waarom van zouten, zuren en basen te kunnen doorgronden.
Ik had in die tijd bijles van Schuringa (voor oude talen) en zijn vrouw (voor andere vakken).
Mevrouw Schuringa nam het diktaatje over en liet het haar dochter Liesbeth en Pauline Haverkorn, die bij hen in huis woonde, overschrijven. Zo kwam dit schema ook terecht in de parallelklassen, die les hadden van Labruyère. Deze had een verhaal over dit onderwerp gehouden, waar niemand een touw aan vast kon knopen. Labby, zoals hij in de wandeling werd genoemd, was er niet blij mee en vond dat het verhaal niet deugde, maar iedereen loste er wel alles mee op!

Natuurlijk kwam onze rector, de heer Van der Heijden, een van de eerste lessen van deze nieuwe mevrouw bijwonen om te kijken hoe ze het deed.
Die les liet mevrouw Van der Plas zien hoe je door elektrolyse water kunt scheiden in waterstof en zuurstof en hoe je die beide gassen vervolgens weer tot water kunt laten reageren, namelijk door het mengsel ervan aan te steken. Dit was nog niet de hogere scheikunde en Iedereen wist dus wat er zou gebeuren, toen mevrouw Van der Plas een gloeiende houtspaander bij het gasmengsel hield, behalve ….. Van der Heijden.
Die schrok zich helemaal ellendig van de knal en verweet mevrouw Van der Plas dat ze wel eens had mogen waarschuwen, waarop zij zei dat ze van hem toch wel had verwacht dat hij zou weten, dat het mengsel van deze beide gassen knalgas wordt genoemd en dat het dan ook knalt als je het aansteekt. Van der Heijden vond het niet leuk!

Mevrouw Van der Plas gaf op een originele manier les. Op een goede dag stond ze wat onhandig te stuntelen met het mengen en samenwrijven van twee poedertjes in een vijzeltje. Het was duidelijk, dat het haar aan kracht ontbrak om het verwenste resultaat (wat dat ook was?) te bereiken. Galant als altijd sprong Michiel van der Ven uit zijn bank ("Laat u mij dat maar even doen, mevrouw!") en begon driftig in het vijzeltje te roeren.
Even later klonk een luide knal en was een steekvlam te zien. Michiel deinsde geschrokken achteruit. Rond de mondhoeken van Mevrouw Van der Plas tekende zich een verholen glimlachje af.
Een van de volgende lessen vertelde ze, dat bij dit proefje altijd opzettelijk stuntelde en dat ze ervan genoot om te zien hoe er dan altijd weer een galante man naar voren kwam, die zijn kracht en kunde wil tonen.

Hein Bloemers - 1958

Dansen bij Wensink
Als je in de tweede klas van het gym zat ging je naar dansschool Wensink.
Niet eerder, niet later. Zo ook ik. Met mijn zwak ontwikkeld gevoel voor maat en ritme vielen mij de lessen niet makkelijk, maar allengs (mooi woord, he!) kreeg ik wel plezier in.
Op een zeker moment kwam het afdansen. Ik ging op voor brons en gaf te kennen, dat ik graag wilde afdansen met Jacqueline Simon, op wie ik heftig verliefd was.
De oude Wensink vond dat geen goed idee. Het leek hem, gelet op mijn matige dansvaardigheid, verstandiger als ik zou afdansen met zijn assistente.
Deze "mevrouw", een ouder zusje van Harry Hillegers (?), bij wie ik op de lagere school in de zesde klas had gezeten, was de vaste partner van Wensink, wanneer hij les gaf.
Zij was vrij tenger, maar had een ijzeren greep. Het was echt niet makkelijk in haar handen een foute pas te maken (misschien nog wel een faut pas, maar dat is iets anders!).
Ze dwong je vanzelf de goede kant op. Voor het brons zat ik dus min of meer gebeiteld.
Desondanks heeft het niet zo mogen zijn. Het paar Bloemers/Hilligers zakte voor brons!

Hein Bloemers - 1958

Juffrouw Ypes
Als ik aan iemand een hekel had dan was het wel aan juffrouw Ypes. Totaal geen gevoel voor humor, en wel heel weinig empathie met leerlingen. Bovendien vond ik haar walgelijk vies. In één van mijn eerste schooljaren had een medeleerling ontdekt, dat het een vreemd gezicht was als je bijv. je pen moest oprapen van de grond en als je dan keek naar de tafel waar zij aan zat met haar benen wijd en een grote roze onderbroek om haar dikke benen. Ik geloof dat ik één keer gekeken heb maar toen ook nooit meer ,zo walgelijk vond ik het. Dat door haar toedoen ik een keer bleef zitten doordat zij een persiflage van een vertaling van Plato niet als zodanig herkende en mij een krankzinnig laag cijfer gaf, deed helemaal de deur dicht. Ik ging met mijn te laag gewaardeerde opstel naar Bonger die er niets aan kon doen en later ook naar de rector omdat ik het te gek vond dat ik werd afgestraft voor het feit dat ik voor de doelbewuste kopie van de kromme vertalingen die wij maakten van Plato met veel onvoltooide deelwoorden enz gestraft werd alsof ik het nederlands niet goed zou beheersen. Later merkte ik trouwens ook dat de cijfers voor mijn opstellen bij Bonger- toen die mijn docent werd - altijd twee punten hoger lagen dan bij haar. Tot slot heb ik haar te kakken gezet bij mijn mondeling eindexamen door aan te tonen dat zij een walgelijk zoet neo-romantisch kitsch-gedicht voor mij had uitgekozen. De gecommitteerde was het kennelijk met mij eens. En nog later, toen ik zelf Nederlands studeerde merkte ik ook dat zij er als docente ook niet veel van gebakken had. Bonger was veel en veel beter. Eigenlijk was zij de enige van de docenten waar ik negatief over was.

René (Hans) Caderius van Veen (1955)